Hoezo sproeien we gif in de open ruimte,
hoezo heeft gif de twintigste eeuw overleefd?


‘Het fluitenkruid bloeit,’ zei ik.
Mijn wandelgenoot zei niets. Ik wist waarom.
De bermen en weiden die we passeerden zagen er voor hem uit als een doek van Pierre-Auguste Renoir. De natuur als stemming, ontspanning, beleving godbetert. Het grasveld werd een groene zee waarin gekleurde stippen met een penseel waren aangebracht. In werkelijkheid bevatte die zee minstens vijf grassoorten. De bloemen die het geheel versierden, waren afhankelijk van de bodem en het seizoen: paardenbloem, grote muur, boterbloem, fluitenkruid, papaver, jacobskruiskruid. Ik vond het wonderlijk om ze te onderscheiden. Hij vond het saai. Dat was de kern van onze onenigheid, daarom konden we geen vrienden blijven. Ik zocht precisie, hij overzicht. Alsmaar vaker wandelden we zwijgend naast elkaar.

‘Elk ding tracht in zijn bestaan te volharden.’ Zo vatte Baruch Spinoza het begrip ‘conatus’ samen, een levenswil die alle wezens in zich hebben. Empowerment in de zeventiende eeuw. Passie, weerstand, ontplooiing. Ik hou van planten om hun conatus. Ze zijn zo vitaal, ze willen zo graag groeien. Desnoods tussen twee tegels langs een drukke steenweg. Nog steeds wanneer ze al vijf keer tot aan hun enkels zijn afgemaaid. Tegen beter weten in wanneer ze met honderd op een vierkante decimeter groot willen worden. Ze leven zo graag. Meer nog: ze brengen leven voort. Niet alleen eigen nakomelingen, maar al het meercellige leven op aarde. Crazy.

Van een veldweg wandelden we naar een woonwijk. In een voortuin stond een dame met gele, plastieken handschoenen en naast zich een gele koker ter grootte van een duikfles. Uit de fles kwamen een leiding, een staaf en een drukspuit waarmee ze vloeistof over het grind vernevelde. Het zag er bijzonder delicaat uit voor pure destructie. Tussen de grijze steentjes mocht geen leven komen, dat was blijkbaar van essentieel belang. Een voortuin van dood grind was netjes. Het bleek onweerstaanbaar om de vitaliteit van straatgras, duizendblad en kamille kapot te spuiten.
‘Helaas duikt dat vervelende onkruid weer overal op. Neem dus zo snel mogelijk actie en ga de strijd tegen het onkruid aan met de nieuwe Roundup!’ zo leest de wervende beschrijving van een verwerpelijk product. Roundup, een gezellige naam voor een merk dat dood en verderf verkoopt. ‘Schat, ik ga even het muurtje opronden’, zoiets. Bestrijdingsmiddelen heten ze, alsof er iets is dat moet worden bestreden. Ik zie conatus, de dame ziet onkruid.

Het gebeurt op zonnige dagen in voortuinen waarvan de eigenaars denken: ‘Ik ga lekker even in de tuin werken’. Het gebeurt ook op grote schaal, op akkers van voetbalvelden groot. Voor huishoudelijk gebruik is glyfosaat is niet meer toegestaan als destructieve stof in bestrijdingsmiddelen. Voor professioneel gebruik wel. Er is veel discussie over de vraag of de chemische stof kankerverwekkend is. De Wereldgezondheidsorganisatie zegt ‘waarschijnlijk’. Monsanto (die van Roundup) zou hard lobbyen, zelfs wetenschappelijke artikels laten ‘ghostwriten’, om het tegendeel te bewijzen. De EU aarzelt om glyfosaat helemaal te verbieden, in december staat de goedkeuring opnieuw ter discussie.

Is het doorslaggevend of mensen er ‘waarschijnlijk’ kanker van krijgen? Wie in zo’n ongelukkig geval verkeert, weet hoe het voelt wanneer gif je binnenin kapotmaakt en je levensdrang klein krijgt. Wie zo’n ongelukkige behandeling overleeft, beseft vaak hoe precieus leven is. Te precieus om het achteloos ‘op te ronden’, ook dat van planten. Zulke bestrijdingsmiddelen zijn problematisch omdat ze eventueel kanker verwekken, maar vooral omdat ze leven doden. De vernietiging beperkt zich niet tot ongewenste planten, maar vervliegt in de lucht als gifgas en sijpelt door naar bodemleven. Een zekere A. Stöckli onderzocht halfweg de vorige eeuw hoeveel kilogram vitaliteit een gezonde bodem per hectare bevat:
    bacteriën en actinomyceten 10.080 kilogram
        schimmels 10.000 kilogram
            protozoën 379 kilogram
                nematoden 50 kilogram
                          springstaarten 6,5 kilogram
                    mijten 4,4 kilogram
                enchytraeen 15 kilogram
            duizendpoten, insecten & spinnen 67 kilogram
        regenwormen 4000 kilogram
    mollen en andere ganggravende dieren 1 kilogram

Ik liet een bijzin weg in het citaat van Spinoza. ‘Elk ding tracht, voorzover het van hem afhangt, in zijn bestaan te volharden.’ Ai. De conatus wordt bedreigd. Niet door een schaap of een andere onstilbare grazer: de natuurlijke vijand blijkt verwaarloosbaar in vergelijking met de chemische vijand.
Hoezo sproeien we gif in de open ruimte? Hoe kan gif de twintigste eeuw overleefd hebben? ‘Wilt u er ook een snuifje asbest bij, mevrouw?’

In de berm hing het fluitenkruid slap. Elk blad was opgerold, in foetushouding. Ik kromp zelf bijna in elkaar. Het was de laatste fase van het vruchteloze volharden, de conatus was gesmoord. De hele strook had de volle lading gekregen omdat er gehate brandnetels tussen stonden. Ik vond het vreselijk. Hij haalde zijn schouders op.

Sanne Huysmans
Gepubliceerd in De Morgen van 3.8.23